Ken je dat: dat je de hele dag al het gevoel hebt dat je eigenlijk een potje wilt janken, maar het komt er niet van? Als een kriebelhoest die in de weg blijft zitten, of een nies die telkens net niet komt. Soms doet een gesprekje of een lieve knuffel wonderen, maar vaker gaan de tranen pas stromen als ik alleen ben. Deur dicht, op de bank, huilen maar.
Het kan heel fijn zijn, om even die ruimte te hebben. Om even voluit te kunnen janken zonder je druk te maken om wat een ander daarvan vindt. En toch… toch voelt het vaker heel alleen-ig. Weer een dag ‘mooi weer’ gespeeld, weer van alles gedaan en gelachen terwijl ik liever wilde huilen. Dat ‘maskertje’, die houding van ‘met-mij-alles-prima-hoor’, die sluipt er zo maar weer in, ondanks goede voornemens (die ook al wat ouder zijn: Écht).
Soms is die houding ook nodig. Ze helpt me ook van tijd tot tijd: tanden op elkaar en gáán. Omdat je nu eenmaal niet altijd de dekens over je hoofd kunt trekken wanneer je dat wilt. Maar wat ik me niet vaak (genoeg) realiseer, is dat ik met die houding ook een onrealistisch beeld in stand houd. Hoe vaak denk ik niet over anderen, ‘goh, bij hen loopt alles wél ontzettend soepel… wat is er dan mis met mij?’ En wat voelt zo’n gedachte eenzaam. Zouden anderen dat ook wel eens denken, als ik met een blij hoofd een slechte dag maskeer en een zoveelste blij berichtje plaats op Facebook?
Ik wil me blijven oefenen in openheid en kwetsbaarheid. En wat is er daarin steeds opnieuw veel te leren van anderen. Van mensen die dicht bij me staan, van vrienden – oud en nieuw – maar ook van mensen waarmee ik door mijn tijdelijke werk in een kerkgemeenschap een tijdje mag optrekken. Er is tijd voor bezoekjes, voor (nadere) kennismaking, voor het delen van verhalen.
En ik ben geraakt door de openheid, door het vertrouwen dat ik krijg op sommige momenten. De kamer die bij binnenkomst gevuld was met lichtvoetigheid en kletspraatjes, voelt ineens zwaarder aan. Het stille verdriet, dat zich tot nu toe had schuilgehouden in een hoek, komt midden in de kamer staan. De woorden komen langzamer. Soms zijn er veel tranen die vrijuit mogen stromen, of een paar die stilletjes worden weggeveegd. Soms moet ik ook mijn eigen tranen wegknipperen.
Ik ben geraakt en ik laat me raken. Door de verhalen, door verdriet, door boosheid, door oneerlijkheid. En het pakt me telkens weer bij de lurven: de realisatie dat het leven in al haar volheid over iedereen heen dondert. Over al die lieve, mooie, onvolmaakte mensen – wij allemaal moeten van tijd tot tijd dealen met dingen waar we niet om hebben gevraagd. Natuurlijk heeft ieder zijn of haar eigen verhaal en het heeft geen enkel nut om met verdriet tegen elkaar te gaan ‘opbieden’. Niet alles is vergelijkbaar. Maar één ding komt telkens weer zo bij me binnen: hoe het verdriet er ook uit ziet, wat gaat er veel schuil achter een opgewekte, vriendelijke houding. Wat zijn er veel verhalen, wat is er veel te delen aan geraakt-zijn door het leven.
Fire eating
Now you’re burning up inside
Water breathing
So you drown, surprise, surprise
How much of your real life are you gonna fake?
Clifftop diving
You believed that you could fly
Only human, a broken heart and severed spine
Just look around, you can’t be
The only one who’s lonely
Yea you don’t belong
But we don’t belong – together

Het leven laat haar sporen na. Ik kan ze niet uitwissen, niet mij en niet bij jou, hoe graag ik dat ook zou willen. Wat we wel kunnen doen, is delen. Even samen oplopen. Met een stukje humor, een kopje koffie, een mooie tekst. Een hand op een hand, een gedeelde stilte. En dan weer verder, de dag door, de week in – richting alles wat nog komt.