“Hoi, ik kom voor een afspraak – maar ik hoef geen bril, hoor.” Met die woorden stapte ik vrolijk en eigenwijs een aantal maanden geleden bij de opticien naar binnen. Sinds ik aan het werkende leven begonnen was, had ik wel erg vaak knallende hoofdpijn aan het einde van de dag. Maar ik zag alles scherp, dus ik had vast geen bril nodig. Wie mij sindsdien in levende lijve ontmoet heeft, weet: ik had ongelijk.
De opticien was minstens net zo eigenwijs en vrolijk als ik en hielp me snel uit de droom. Het ene oog bleek minder goed te werken dan het andere, met als gevolg dat het goed-werkende oog heel hard haar best moest doen om de minder-werkende wederhelft te compenseren. Dat gaat een tijdje goed, maar als je aan een nieuwe baan begint (= stress) waarin je onderzoek doet (= heel veel lezen en computeren), vinden je hersenen dat op een gegeven moment niet meer leuk, hence de knallende hoofdpijn. Toen ik de proefbril opzette, was ik verbijsterd: dat de wereld er ook zó uit kon zien. Scherp omlijnd, en zo rustig…
Zonder bril functioneer ik prima, soms loop ik per ongeluk zonder de deur uit. Zolang ik niet veel hoef te lezen, gaat dat ook best. Maar mét is net een stukje fijner. Ik krijg een extra stukje zicht. En dat zette me aan het denken, over zien en gezien worden.
Vroeger stelde ik me graag voor dat ik een superheld was en een superkracht zou hebben. Over wat voor superkracht dat zou zijn, hoefde ik niet lang na te denken: onzichtbaarheid. Toen ik wat ouder werd, verdween de superhelden-droom. De wens voor onzichtbaarheid bleef. Het leek me heerlijk om wel te zien, maar niet gezien te worden. Te observeren, zonder zelf op de voorgrond te hoeven treden. Om me te hullen in een invisibility cloak, of bij gebrek daaraan stilletjes als een spooknijntje langs te komen zweven.

Ik werd ouder, ging studeren, ging relaties aan. Presentaties geven of iets zeggen in een volle collegezaal vond ik verschrikkelijk. Het weerhield me er niet van om verder te studeren, zelfs de switch naar theologie te maken en tot gemeentepredikant opgeleid te worden – een beroep waarin je, hoe graag je ook wilt, echt niet onzichtbaar kunt zijn. Sterker nog, je staat minstens een keer per week voor een (min of meer) grote groep mensen en word geacht daar iets te zeggen te hebben. Hoe mij dat de eerste keer verging, kun je je voorstellen – en hier terug lezen.
Inmiddels ben ik aan die zichtbaarheid wat meer gewend. Nog steeds kan het kwetsbaar voelen, en de ene keer gaat dat me beter af dan de andere. Nog steeds wil ik me af en toe verstoppen, in een spooknijntje-gewaad of achter een iets te stoere houding. En ik zie steeds meer in dat de mooiste ontmoetingen en gesprekken die ik heb meegemaakt, daar plaatsvinden waar iedereen haar/zijn spooknijntjes-gewaad had afgelegd en de stoere houdingen thuis mochten blijven.
Écht durven zien is spannend. Echt kijken brengt een scherpte met zich mee die niet altijd prettig voelt – een nieuwe bril levert naast scherper zicht ook in eerste instantie hoofdpijn en misselijkheid op. Wat zie je bij de ander, als je echt goed kijkt? Aan moois, aan lelijks, aan pijnlijks, aan verontrustends? En als je echt goed naar jezelf kijkt, en jezelf laat zien? Kun je, wil je het uithouden in de scherpte van die werkelijkheid?
Zien en gezien worden is ook een thema dat terugkomt in het onderzoek waar ik mee bezig ben. Verhalen van misbruik, al dan niet in de kerk, zijn niet gemakkelijk om te horen. Ze roepen schrik op, weerstand: bij ons gebeurt dit toch niet?! En ze kunnen raken aan eigen pijn, aan wonden van jezelf waar je liever niet aan herinnerd wordt. Dat maakt dat het makkelijker lijkt om die verhalen in een laatje op te bergen en er niet meer naar te kijken. Poppetje gezien, kastje dicht. Sssst. Niet meer over praten. Maar de pijn en de wonden, opgedaan aan de lelijkheid van het leven, blijven.
Zien en gezien worden is spannend, lastig, eng. Dat zie ik op het gebied van mijn onderzoek, en dat merk ik aan mezelf. Het idee van het spook-nijntje blijft verleidelijk.
En toch… wat zijn ze kostbaar, de momenten waarop je even écht mag zien.
Even écht dicht bij iemand mag komen.
Of iemand dicht bij jou.
Om te kunnen zeggen: ik zie jou.
Met alles wat je met je meedraagt, met alles wat je liever niet laat zien.
Ik zie jou, met al die verschillende kanten en butsen en builen en prachtige dingen.
Ik zie jou, ook als je het zelf allemaal even niet ziet.
Je denkt dat je alleen bent
En dat niemand naar je kijkt
Je denkt dat je voor niks rent
Dat je toch nooit iets bereikt
Je denkt dat niemand ziet
Hoe ongelofelijk hard je werkt
Je denkt dat al jouw moeite
Door geen mens wordt opgemerkt
Het is donker om je heen
En je knijpt je ogen dicht
Zo kun je zelf niet zien
Maar ik zie jou
Ik zie jou
Ik zie jou
Ik zie jou
Het is donker om je heen
En je knijpt je ogen dicht
Zo kun je zelf niet zien
Dat jij alles verlicht
– Claudia de Breij, Ik zie jou (album: Alleen)
Het gaat over zien en gezien worden.
Over durven, over lef.
Over écht kijken – en dan maar zien wat er gebeurt, met jou, in jou, om je heen.
Prachtig, kwetsbaar en krachtig! liefs, Anita
LikeLike