Het was me het avontuurtje wel: een stuk of twintig jonge mensen op een verlaten parkeerterrein, huppend, springend en sprintend – bootcamp, dus. Een avondje sporten dat ik nu, twee dagen later, nog flink in mijn spieren voel. Daar kan ik over zeuren, maar ik realiseer me ook dat deze pijn nodig is om sterker te worden. En volgens mij werkt dat niet alleen fysiek: ook mentaal heb ik een beetje spierpijn.
Pastorale training, pastoraat en daarnaast twee vakken, naast werk en andere leuke dingen die ik doe: het is nogal wat bij elkaar. En als je me twee maanden geleden gevraagd had om dit allemaal te doen, had ik je even verbijsterd aangekeken om vervolgens de dekens weer over mijn hoofd te trekken. Een beetje verbaasd moet ik nu vaststellen dat het me wel lukt al deze ballen in de lucht te houden – en eigenlijk zou het me juist niet moeten verbazen dat dat zo nu en dan ook een “het is allemaal te veel”-moment oplevert: mentale spierpijn dus. De vraag is hoe je daarmee omgaat: mag je dan ook dingen laten vallen, mag je jezelf even laten vallen? En wat gebeurt er dan met je?
Huub Oosterhuis heeft daarover een prachtig lied geschreven, waarin God als adelaar beschreven wordt die Zijn/Haar jongen leert vliegen op eigen kracht. De jonkies worden (zoals dat bij adelaars gaat) omhoog geworpen en moeten dan pogingen doen om te vliegen. Alle begin is moeilijk en het vliegen gaat niet zonder vallen – gelukkig zijn er dan de brede vleugels van de adelaar die het jong weer opvangen. Totdat het vliegen kan op eigen kracht, zoals Oosterhuis zo mooi dichtte. Hij heeft dit godsbeeld trouwens niet zelf verzonnen: dat vind je al in het Oude Testament terug.
Mozes bezingt God in zijn lied met dit beeld: “Zoals een arend over zijn jongen waakt en voortdurend erboven blijft zweven, zijn vleugels uitspreid en zijn jongen daarop draagt, zo heeft de Eeuwige zijn volk geleid, Hij alleen: geen andere god stond Hem bij.”* (Deut. 32: 11-12)
Ook in Exodus vinden we dit beeld terug wanneer God tot Mozes spreekt: “Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij mij heb gebracht.” (Ex. 19:4)

Wat een prachtig beeld – het ontroert me elke keer als ik het tegenkom. En tegelijkertijd brengt het spanning met zich mee. Want om op die manier te leren vliegen moet je ook durven vallen. Als je niet zeker weet of er brede, sterke vleugels zijn die je op zullen vangen, begin je misschien wel helemaal niet aan de vliegreis. Of je waagt het erop, maar staat doodsangsten uit tijdens de val. Zul je te pletter slaan? Of word je – misschien wel tegen je verwachting in – gedragen?
Ook als je er wel op kunt vertrouwen dat je gedragen wordt, kan het vallen eng zijn. Een vrije val, zonder dat je weet hoe lang die duurt en waar die precies zal eindigen – dat is best spannend! Je klappert met je vleugels maar moet keer op keer vaststellen dat je de val maakt, omdat je vleugels nog niet sterk genoeg zijn. Laat je je frustreren en geef je de moed op? Of blijf je het proberen?
Ik schreef hier al eerder over een mooi citaat van Ambrose Redmoon: “Courage is not the absence of fear, but rather the judgement that something else is more important than fear.”
In een soortgelijke lijn van gedachten beschrijft Margot Käßmann wat er volgens haar nodig is om krachtig(er) te worden: je eerst eens realiseren dat je (soms) aan het einde van je krachten kunt zijn. En dat je je dan mag laten vallen, zonder dat je te pletter zult slaan.
“Gerade wenn wir keine Kraft mehr haben, dürfen wir uns fallen lassen – in Gottes Hand. Wir dürfen es wagen, wir dürfen uns und anderen zugestehen, dass wir kraftlos sind, und werden dennoch den Lebenssin nicht verlieren. Sehnsucht nach Kraft und Mut zum Eingeständnis der eigenen Kraftlosigkeit gehören zusammen.”
– Margot Käßmann, uit: Sehnsucht nach Leben

Het inzien van je eigen (tijdelijke) gebrek aan kracht betekent dat je je moet durven laten vallen. Als je aan het bootcamp-en bent is het natuurlijk niet zo handig om ter plekke op de parkeerplaats te ploffen als je merkt dat je spieren moe worden, maar ook daar is het belangrijk om niet te ver over je eigen grenzen heen te gaan.
Het betekent dat je soms ook ‘nee’ moet zeggen, niet altijd de grens moet opzoeken. Eerlijk gezegd: dat vind ik lastig. Juist als ik merk dat mijn krachten weer toenemen en ik daar extra blij van word, wil ik meteen weer alles. Genieten van alles wat weer leuk, uitdagend, fijn is om te doen – juist omdat dat een tijd niet kon. Maar ik merk ook dat grenzen stellen daarin belangrijk is. Een beetje (al dan niet mentale) spierpijn is niet erg, maar dat moet er niet toe leiden dat je vervolgens een week lang helemaal niet meer vooruit te branden bent.
Grenzen stellen dus – en ook met mildheid met je spierpijn omgaan, die hoort nu eenmaal bij groei. Af en toe een beetje Oosterhuis luisteren kan ook geen kwaad. En volgende week – ja, dan ga ik gewoon weer met dat clubje op die parkeerplaats bootcamp-en.
Die mij droeg op adelaarsvleugels
die mij hebt geworpen in de ruimte
en als ik krijsend viel mij ondervangen met uw wieken
en weer opgegooid
totdat ik vliegen kon
op eigen kracht
*= Trouwens, voor wie het zich (net als ik) stiekem afvroeg: een adelaar en een arend zijn verschillende termen voor dezelfde roofvogel. De eerste term wordt echter vaak in dichterlijke taal gebruikt, of als het gaat om wapens (je hebt het over “de adelaar op het wapen van Duitsland” bijvoorbeeld).
Plaats een reactie