“Komt u binnen, dominee!” Met een zwaai gaat de deur open en daar staat meneer Jansen breed te glimlachen. Ik bloos vanwege de titel die hij me onterecht geeft, maar durf hem niet te verbeteren. Stiekem vind ik het ook wel leuk: ik ben hier immers voor een pastoraal gesprek, voor meneer en mevrouw ben ik nu “de dominee”. We nemen plaats op de bank en praten wat over het weer, terwijl mevrouw in de keuken met koffiekopjes rommelt. Ze loopt sinds een heupoperatie met een stok, maar staat erop om de kopjes zelf een voor een bij ons te komen brengen.
Als iedereen zit, komt het gesprek als vanzelf op het geloofsleven van meneer en mevrouw te spreken. Ze vertellen beurtelings over hun betrokkenheid bij de gemeente en vanuit daar komen we bij hun relatie met God. “Wat gaat dit soepel,” denk ik bij mezelf. “Zijn we toch maar mooi bij de spirituele kern gekomen!”
Dan valt het gesprek plotseling stil. Meneer en mevrouw wisselen een blik. De temperatuur in de kamer lijkt een aantal graden te dalen en ik ben op slag nog alerter dan ik al was. Zit ik ineens midden in een critical incident? Veel tijd om de situatie te analyseren blijft me niet, want meneer richt zich nu tot mij. Zijn ogen spuwen vuur en zijn stem klinkt onheilspellend zacht. “Hoe dúrft u…” Ik ben mij van m’n fout niet bewust en kijk hem vragend aan. “Waar haalt u het gore lef vandaan…”
Hij staat op en loopt om de koffietafel heen. Ik zit nog steeds op de gemakkelijke stoel, hij torent boven me uit. Even staren we elkaar aan, dan begint hij te schreeuwen. De verwensingen kan ik niet verstaan, maar het is duidelijk dat er iets grondig mis is. Ook mevrouw is inmiddels opgestaan en heeft haar wandelstok dreigend in mijn richting geheven. Mijn hart bonkt bijna uit mijn borstkas en ik wurm me met moeite langs meneer uit de stoel naar neutraal terrein in het midden van de kamer. “Meneer, mevrouw, rustig aan…” probeer ik op beheerste toon, maar het mag niet baten. Mevrouw heft haar wandelstok wederom op en ik voel het ding langs mijn oor suizen. Deze situatie is niet meer te redden en ik weet nog maar een ding: ik moet maken dat ik hier wegkom. Zo vlug ik kan ren ik de gang door en de straat op, op de hielen gezeten door het tierende echtpaar.
Zwetend word ik een paar seconden later wakker. Het duurt even voor ik me realiseer dat ik niet over straat aan het rennen ben en ook niet echt op het punt sta door een bejaarde dame met een wandelstok in elkaar getimmerd te worden.
Met een opgeluchte zucht draai ik me nog eens om. Toch was het leuk al even “dominee” genoemd te worden.