Ruim een jaar geleden heb ik mijn vliegbrevet gehaald. Een belofte, een handtekening en een papiertje: klaar om te gaan. Maar net als met je rijbewijs begint het dan pas echt. Je moet meters gaan maken, in de praktijk aan de slag. Met alleen je theorieboekje kom je er niet. En van die lantarenpaal waar je achteruit tegenaan rijdt, leer je misschien nog wel het meeste.

Mijn ‘vliegbrevet’ kreeg ik op 7 november 2016 van de Protestantse Kerk Nederland, in de vorm van een preekconsent. Het ‘go’ vanuit de landelijke kerk om te mogen preken, zou je kunnen zeggen. En dit jaar ben ik daar volop mee aan het oefenen: niet alleen als gastvoorganger in wisselende gemeentes, maar ook in mijn stagegemeente. Niet alleen met preken, maar met alles wat er zoal hoort bij de werkpraktijk van een predikant.
Het derde jaar van de master Gemeentepredikant in Amsterdam bestaat uit een combinatie van vakken volgen en stage lopen. Een pittige maar leuke uitdaging, praktijk en academia bij elkaar brengen. Ik schreef al eerder over adelaars-jonkies die leren vliegen, zoals Huub Oosterhuis dat in zijn lied beschrijft (zie: kracht-training). Dat gaat met vallen en opstaan, want soms zijn het wel heel veel ballen om in de lucht te houden.

“Hoe is het op je stage?” vroeg iemand me laatst.
“Ik ben nog nooit zo moe geweest, geloof ik,” antwoordde ik al gapend. “Maar ook nog nooit zo enthousiast. Het is geweldig!”
Van de dingen die ik doe en leer in mijn stagegemeente krijg ik onwijs veel energie. Het is mooi om allerlei nieuwe mensen te leren kennen en je welkom te weten. Het is leuk om met aanstaande collega-predikanten samen te werken, diensten voor te bereiden, te overleggen en te vergaderen. Het is bijzonder om catecheselessen te geven en om weer wat aan pastoraat te doen. Het is fantastisch om een Top2000-viering voor te bereiden met vier verschillende kerken en dan met ruim 200 mensen te genieten van een viering die prachtig ‘in elkaar valt’.
Ik kijk, ik luister, ik leer. En ik val ook regelmatig, met name in mijn eigen oude valkuilen. Dat er nooit voldoende uren in een dag zitten. Dat ‘nee’ zeggen een uitdaging is als alles zo leuk is. Dat mensen nog zo aardig kunnen zijn, maar ik me telkens weer afvraag of ik het goed genoeg doe, of ik competent genoeg ben en voldoende goodwill toon. Dat mijn eigen ‘goed genoeg’ pas begint als ik zo hard gewerkt heb dat ik geen ‘pap’ meer kan zeggen.

Het wordt minder, met de jaren, dat gevoel van ‘ik kan het niet’ en ‘ik ben hier niet goed genoeg voor’. Maar nog steeds trekt het met me mee, als een onwelkome gast die ineens weer voor je deur staat en aanklopt, al heb je ‘m al tig keer weggestuurd.
Ergens weet ik heel goed dat het om méér gaat dan dit. Dat het gaat om God, om geloof, om vertrouwen. Niet om werken tot ik erbij neer val om de wereld – en mezelf – maar te bewijzen dat ik ook serieus genomen kan worden als theoloog. Dat ik iets te zeggen heb en dat het nog een beetje intelligent is ook.
Uiteindelijk gaat het niet om jezelf bewijzen, uiteindelijk gaat het toch om die Ene die ons allemaal gemaakt heeft en waar we door geïnspireerd worden, waar ik over wil vertellen en met mensen over in gesprek wil gaan, over wat hen drijft en bezielt en over wat hen ongetwijfeld ook vaak tegenvalt.
Dat raakt me, dat vind ik mooi, daar gaat mijn hart sneller van kloppen. Tot ik weer in een valkuil donder en denk, ‘laat maar, ik ga wel in de supermarkt achter de kassa zitten.’ Laat maar, ik kies de makkelijke(re) weg wel.
Gelukkig zijn er dan ook altijd weer momenten dat het enthousiasme en de inspiratie de overhand krijgen. Dat ik me herinner waarom ik dit vliegbrevet wilde, en waar me dat allemaal naartoe kan brengen.

Misschien blijven de valkuilen wel. Grote kans, lijkt me. Hoe en of ik daar weer uitklim, zal de tijd moeten leren.
Voor nu voel ik me een gezegend mens met de mooie momenten die er zijn en de enorme luxe van een echte kerstvakantie zonder studie of stage. De rem mag er even op, de versnelling mag omlaag. Dat is even wennen, even schakelen.